1988
Velserenderlaan 2. De ruïne van Brederode gezien vanaf de Duin en Kruidbergerweg. De ruïne van het kasteel Brederode, dat omstreeks 1355 op funderingen van een oudere burcht gebouwd is. Sinds 1491 is het kasteel vervallen en grotendeels door duinzand ondergestoven. In 1861 vestigde de Haarlemse stadsarchivaris Mr. A.J. Enschedé de algemene aandacht op de desolate toestand van de restanten van het kasteel Brederode. Als gevolg hiervan heeft de Nederlandse overheid als eigenaar geld beschikbaar gesteld om de ruïne te ontgraven en te conserveren. In 1862 kreeg Enschedé, omdat hij 'niet genoeg bouwkundig verstand' bezit, assistentie van de bouwkundig opzichter van het gesticht Meerenberg: Van der Linden. De werkzaamheden werden zo dubieus uitgevoerd, dat er in 1866 een felle polemiek tussen J. Gosschalk en J.A. Alberdingk Thijm in de 'Nederlandse Spectator' werd gepubliceerd. In 1873 werd architect A. van der Steur Jr. uit Haarlem bij de restauratie ingeschakeld. In 1876 werd de internationaal befaamde architect en kenner van de middeleeuwse bouwkunst P.J.H. Cuypers erbij betrokken. De gehele ruïne was toen al uitgegraven en gereconstrueerd. Cuypers, die samenwerkte met het hoofd van de afdeling Kunsten en Wetenschappen van het Departement van Binnenlandse Zaken V.E.L. de Stuers, heeft het ontwerp gemaakt voor de 'bekroning' van de toren. Vanaf 1890 heeft de latere Rijksbouwmeester J. van Lockhorst bemoeienissen met de ruïne gehad. Vanaf de 16de eeuw is de ruïne (eventueel tegen betaling) toegankelijk geweest voor het publiek. In de 20ste eeuw hebben de bouwactiviteiten voornamelijk bestaan uit consoliderende restauraties en onderhoudswerkzaamheden. De 19de eeuwse reconstructies en restauraties hebben thans een eigen historische waarde als getuigen van de 19de eeuwse visie op de middeleeuwse vestingbouw. Het kasteel heeft grote overeenkomsten met het Muiderslot en kasteel Radboud te Medemblik, die beide in opdracht van de graaf van Holland
Medemblik